gASP Y PAUL VAN OSTAÏEN DIERGAARDE VOOR KINDEREN VAN NU 1932 DE SKKEL » KRUISHOFSTRAAT 223, ANTWEPREN D US JD NS CAT FN D È Praz ee a LS Ru ONE + + RUN DIERGAARDE VOOR KINDEREN VAN NU PAUL VAN OSTAIEN DIERGAARDE VOOR KINDEREN VAN NU 1932 “ DE SIKKEL ,, KRUISHOFSTRAAT 223, ANTWEPREN al A 2 ne ne © m2 al = D 2 Z << > Z Fa C2 tn Q £ LA 2 Q © > DE’EZEE Toen de ezel véor de poorten van Jeruzalem was gekomen, het rumoer hoorde van binnen de stad en door het sleutelgat van de poort zag dat het er in de stad blij en feestelik toeging, bleef hij staan en schudde de kop. Met de hoef maakte hij ras in het zand een ezels-kaballa figuur om het boze lot te bezweren. Jezus moest hem achter het oor kittelen en zeggen : Toe, Boudewijn jongen, toe! Doch in de stad geraakte Boudewijn er dan toch volledig de kluts bij kwijt. In de straten van Jeruzalem was er geen plek van een voorschoot groot die niet dik onder bloemen lag bedolven. Toen achter Jezus en zijn paard de stads- poort weer dicht was gevallen en Boudewijn voor deze eindeloze weg van bloemen stond, kwam hij er niet meer toe zijn denken een ogenblik te kunnen volgen ; op een ik-en-gij versukkelde de ezel, terwil hij staan bleef, in een dwaas getob. Hij draaide de kop naar Jezus, keek Hem uit de diepte van zijn getob in de ogen, en scheen te vragen: Weet Gi waarom ze zoveel bloemen strooien op mijn weg ? Müijn grootste verlangen is steeds geweest het gras te hebben zoals het is in de weide, met af en toe de verrassing van frisse kruiden en bloemen op mijn weg ? Is het om mij te verzoeken en om mij hoovaar- dig te maken ? Nadat Jezus herhaaldelik had gefleemd, stapte Boudewijn op. Daarvan was hïij echter overtuigd dat de boze geest er mee gemoeid was, wanneer mensen Ÿ frisse bloemen strooien op zijn weg in plaats van hem het lauwe gras van de weide voor te zetten. « Daar zit iets achter », dacht Boudewijn. DE EÉEUW Van deze diersoort bestaat een groot aantal varié- teiten. Om er slechts enkele te noemen, zijn er: de vlaamse leeuw, de nederlandse leeuw, de belgiese leeuw, de dubbel-leeuw van «Lôwenbraü » en de leeuw «the happy lion » van het krachtvoedsel van die naam. Al deze leeuwen zijn huisdieren. Men zegt dat zij eertijds de rol van waak- en speurhonden hebben gehouden. Daarvan echter is niets meer te merken. Door seculair samenleven met de mens vergat de leeuw van langs om meer gene pragmatiese funktie, om, ten andere zoals sommige variëteiten van de hond, een zuiver dekoratieve rol te houden. Dit geldt voor de belgiese en vooral voor de nederlandse leeuw. Van de vlaamse leeuw bestaat een dierenepos. Graaf of volksmenner — hierin varièren de kopieën — zou hij de begeesterende leider geweest zijn van een volk dat niet gemakkelik zich iets liet gezegd zijn en dat bij het eerste sein zich schaarde achter de Leeuw. Wat verder achter dit epos steekt verbleekte de tijd. Tans is de vlaamse leeuw echter een dier dat van- wege zijn fraaie kunststukjes op de fiets wereldbe- roemd is geworden en derhalve vanuit New-York, Chicago, Berlijn en Parijs, steden waar zulke kunst- stukjes erg worden gesmaakt, steeds opnieuw wordt opgeëist. De vlaamse leeuw heeft zelfs de baanrit Bordeaux-Parijs herhaaldelik gewonnen, wat des te 11 fraaier is wanneer men bedenkt dat, hierin, zijn tegen- strevers mensen waren. Het gebeurt dat amerikaanse kunstverzamelaars, in onkennis om dit verschil, schilderijen kopen waarop de leeuw-wielrijder staat afgebeeld, dan wanneer zij in de mening verkeren zich een voorstelling van de leeuw-graaf te hebben aangeschaft. Jonge boeren en arbeiders wel integendeel, tuk op de prestaties van de leeuw-wielrijder, lezen het epos « de Leeuw van Vlaanderen » hetwelk echter op de leeuw-graaf terugslaat. Zo hartstochtelik houden deze jonge boe- ren en arbeiders van de rennende leeuw dat zij, hem tot hulde, een liedje zingen, waarbij voortdurend her- haald wordt : «Zi zullen hem niet temmen de fiere vlaamse Leeuw ». Hiermee willen zij zeggen dat niemand bij machte is de vlaamse leeuw in een rennen in te lopen. Zoals het adjectief het aanduidt, is de nederlandse leeuw de nederlandse variëéteit van de leeuw. Hij is een huisdier, zoals zijn vlaamse broer en als deze heeft hij uitsluitelik tot funktie het uitvoeren van kunststukjes. Deze kunststukjes van de neder- landse leeuw hebben echter niet het sport- of circus- karakter van gene, uitgevoerd door de vlaamse. De nederlandse leeuw is hierin gemoedeliker. Niet een- maal zou hij een koers van vijfhonderd kilometer per fiets kunnen presteren, laat staan als overwinnaar beslissen. Wel integendeel beheerst de nederlandse leeuw slechts éen enkel kunststukje, doch hierin dan is hij ook ongeëvenaard sterk. 112 Dit kunststukje bestaat daarin dat de nederlandse leeuw zich op zijn achterpoten overeind zet en dat hij, aldus overeind, zich in evenwicht houdt met een korte degen in de rechterklauw. (Deze degen is een houten, tot het voorkomen van ongelukken, doch om de werkelikheid het dichtst mogelik nabij te komen is hij met tinpapier bekleed.) Voert de nederlandse leeuw dit kunststukje uit dan spert hij de muil zeer wijd open om, zodoende, zich een wreed en heroïes aspekt te geven: een ensemble dat buitengewoon amusant is en waaraan de kinderen hun pret hebben. Bi grote gelegenheden, zo b.v. het Klaasfeest of de ontvangst van de Lord-mayor van London, moet de nederlandse leeuw zijn kunststukje uitvoeren, ge- plaatst voor een blauwfluweelen gordijn ; de terug- geplooide einden van deze gordijn worden door twee jonge en kleine nederlandse leeuwtjes gehouden. De- wijl de nederlandse leeuw, goed in evenwicht op zijn achterpoten, het degentje zo flink in zijn klauw weet te houden, noemt men dit kunststukje « Je maintien- drai » : namelik de houten degen met het tinnen kleed. Van de belgiese leeuw is niet veel te zeggen. Hi is een dier dat, jong nog, reeds totaal verbruikt is. Indien niet de Quakers daarvoor hadden gezorgd hem een amerikaanse bewaker toe te voegen, die daarmee gelast is, ‘s morgens en ‘s namiddags, de belgiese leeuw een bord Quaker Oats in te lepelen, de belgiese leeuw zou gewis van honger omkomen. De Quakers zouden wel graag de bewaker terug- roepen, doch zij wagen het voorlopig niet. 13 De leeuwen van de varieteit « Lôwenbraü » leven steeds paarwijze. Het zijn sierlike dieren die in West- en vooral in Midden-Europa leven ; om hun sierlik- heid worden zij daartoe gebruikt het uitzicht der steden te verfraaien. In een kooi waarvan de achter- grond en de wanden zwart zijn, vanwege de diepte die daarop de fauve huid van de leeuwen krijgt, worden zij aan de gevels van gasthoven en grotere biergelegenheden aangebracht. Een reklame die, zeer opvallend, de aandacht van alle reizigers steeds op- nieuw boeit. Men zegt ook dat er nog een wilde varieteit van de leeuw zou bestaan. Een zekere heer Tartarin uit Tarascon zou, nu ongeveer vijftig jaar geleden, zulk een exemplaar hebben gevangen. Uit de beschrijving van deze gebeurtenis die wij een frans geschied- schrijver, met name Alphonse Daudet, verschuldigd zijn, hebben de zoëlogen — of zooals men pleegt te zeggen : de dierkundigen — afgeleid dat het door de heer Tartarin meegebrachte dier een europese huisleeuw was, door een toeval in Noord-Afrika verdwaald. Hoe tropereizigers ook zochten, nooit konden zij de hand leggen op een tweede exemplaar van deze zogezeide wilde varieteit. Wel woont ergens in Duitsland een mijnheer die waarachtig « wilde leeuwen » kweekt met het doel deze dieren kunststukjes bij te brengen : zodoende zou hij de eer oogsten « wilde leeuwen » te hebben getemd. Het spreekt vanzelf : dit is slechts een flauwe jaarmarktgrap. 14 DEYKIE VIT De kievit is een vogel die dure eieren legt. In valutazwakke landen legt de kievit niet meer. DE BI] Omdat Hij de heren van de heretheorie een dienst wilde bewijzen schiep God de bij en wat daabij: de bijestaat. Toen Hij met deze schepping klaar was, stuurde de Vader een invitatie naar Houston Stewart Chamberlain en éen naar Charles Maurras. « Er is voor jullie wat te leren ». Maurras kwam en ook Houston Stewart kwam. Beiden hadden woorden van hoge lof voor deze uitmuntende schepping en zij zeiden tot de Heer : « Zie zo, zo moet het zijn ». Ook verzekerden zij Hem dat zij in ruime mate van dit voorbeeld gebruik zouden maken. Dan lachten zij, want zij veronderstelden dat deze verzekering Hem aangenaam zou verrassen. Op de terugreis zei Houston Stewart tot Charles, zijn kameraad, dat het werkelik niet z6 slecht was. « Neen », antwoordde Maurras, « spits ik atheïst ben. » Er wordt over de bijen veel gepraat en geschreven. Het is niet al goud wat glinstert. (P. S. Men vraagt mij hoe het komt dat de Heer ook niet Nothomb inviteerde om naar de bijestaat te komen kijken. Een vergeten kan het bezwaarlik geweest zijn.) DE ZONDAGRUITER Toen alles op aarde volmaakt was en zo geordend dat het asfalt van de lanen overal eender glimde en dat de schaduw 20 ver lag alsof hij niet bestond en dat de papiertjes en cigareneindjes van de openbare weg waren weggenomen en in de daartoe speciaal opgestelde papierkorven waren gedeponeerd ; toen de zon tot op het peil van een milde warmte was geregulariseerd en de watersproeiers volledig hun taak beheersten, zodat zij zeer gelijkelik over de lanen het verfrissende water uitwaaierden, toen schiep de Vader als sieraad in dit fijne kabinet : de zondag- ruiter. Omdat het zijn wens was de Zondagruiter tot een opperst juweel te volmaken gaf Hij hem als voet- stuk het tamme paard. De Zondagruiter en het tam- me paard zijn een gesloten tweevoudigheid en getui- gen voor een beschaving die de samenhang met het ras-barbaarse geheel heeft vergeten. De Zondag- ruiter en het tamme paard staan aan de antipode van de Kentaur en zijn daarvan de voor onze beschaving geknipte, fraaie ontdubbeling. Zodanig is de Zondag- ruiter met het tamme paard volgroeid dat hij zich zeer onbehagelik voelt op het niet-tamme paard. Het niet- tamme paard hoort niet thuis in de volmaakte wereld van de Zondag waarvan de Zondagruiter het sieraad is. De zevende dag rustte de Heer opdat de mensen zijn voorbeeld zouden volgen en dat de straten zou- den leeg zijn van de vele voertuigen : om de Zondag- ruiter en het tamme paard niet te storen. Nu gaat gemoedelik het tamme paard zijn gang en door het 2 ti tamme paard wordt het sieraad van de Zondag door de stad gedragen. Wij hebben de Kentaur vervangen door de Zon- dagruiter. DE KIOSKJUFFROUW De lelike kioskjuffrouw heeft het meisje in bad- kostuum van de prentkaart lief. Het meisje in bad- kostuum van de prentkaart is zeer schoon, meent de kioskjuffrouw. Daarom geeft zij haar in hare zes- voudige verschijning een ereplaats achter het schut- glas van haar kraam. Daarna brengt zij haar toilet in orde. Zij vergelijkt haar verschijning met die van de schone vrouw van de prentkaart. Zij begrijpt nu zeer goed de uitdrukking : het schone geslacht. « Ik ben, als zij, een vrouw », denkt zij. Dit begrijpen evenwel maakt haar niet trots. Het is haar of iemand haar, zo pas, het geheim van haar schoonheïid had ontsluierd. Daarover is zij tevreden en deze tevredenheid wordt in een gezellige zelf-overtuiging manifest. Die mor- gen kwijt de kioskjuffrouw zich zeer waardig van hare taak. Deze waardigheid wordt nog vergemak- kelikt door de mening dat alle kopers slechts een gelegenheid zoeken haar het hof te maken. Dit is echter niet het geval. DE MAMMOUTH Enkele maanden geleden verscheen de mammouth weer en dit wel in Midden-Europa. Deze mammouth is, wel in tegenstelling met zijn vaâr uit de ijstijd, een huisdier en, zoals de leeuw, is hij buitengewoon tam en goedaardig. Hij leeft tans zoals de muurhagedis tegen muren, namelik tegen huizegevels. Waar de muurhagedis echter op het land leeft, is het met de mammouth zo gesteld dat hij nooïit het centrum van de steden verlaat. De lucht van de grootstad schijnt de voortplanting van de mammouth zeer te begunstigen. Zo gebeurt het dat in steden als Düsseldorf, Fran- fort a. M. en Keulen de mammouth, van wege deze snelle voortplanting, talrijk voorkomt. Door hunne merkwaardige afmetingen, verlevendigen de mam- mouths ten zeerste het uitzicht onzer steden. Zi houden zich uitsluitend op aan de gevels van snuiste- rijwinkels. Hieruit leiden de zoülogen af dat de mam- mouth zich voedt met de damp die uit de snuisterijen opstijgt. De eigenaars van gene winkels hebben deze gunstige omstandigheid van het oponthoud der mam- mouths aan hunne gevels niet laten voorbijgaan, zonder haar voor reklamedoeleinden « restlos zu ver- werten » (also spricht der Deutsche). Daar de mam- mouth steeds onbeweeglik aan de huisgevel blijft, hebben de eigenaars boven zijn kop een bord aan- gebracht, waarop te lezen staat « Mammuthschoko- lade » ; onder zijn poten, leest men op een tweede bord : « Erstklassiges Nahrungsmittel ». De mammouth wordt in duitse kinderboeken als nuttig huisdier met lof vermeld. 20 HET KONIJN Lang heeft het konijn de lach gezocht. Zo ziels- graag had het konijn gekend de luide lach. Waarom het de lach zo graag had gekend, weet ik niet. Zo iets kan men niet weten. Het konijn heeft de lach niet gevonden. Maar het was de lach zeer nabij. Dat het het geheim van de lach zo nabiïj was, weet het konijn niet. Vlak véér de lach hield de kennis van het konijn halt. Dààr vond het in plaats van de lach die het zocht, de verwondering die het niet zocht. Dit nu is iets wat buiten het begrijpen van het konijn valt : hoe je in plaats van het gezochte iets anders vindt. Daarom verwondert het konijn zich zeer om de ver- wondering. En daar het met deze verwondering geen blijf weet, toont het konijn zich voortdurend verwon- derd, gans onbeholpen. Het weet zelf niet hoe ver- wonderd het is. Uit zijn verwondering groeide zijn nieuwsgierig- heid. Doch van huize uit droeg het de vrees mee. Nu weet het konijn niet goed welke zelf-raad te volgen : ôf de ras-vrees 6f de nieuwsgierigheid die, in de wereld van het konijn, alreeds een beschavingsver- schijnsel is. Alleen waar licht gloeit in de nacht, wordt de beschaving te sterk en werpt het konijn zich roeke- loos in zijn ondergang. Het duurt nog wel een tijd alvoor het konijn zal geleerd hebben in dit geval te luisteren naar de stem van het ras, de vrees. Dan komt het konijn tot het nuanceren van zijn nieuwsgierig- heid. Dit echter geschiedt nog zo spoedig niet. De stropers met de lichthbak mogen gerust zijn. Het konijn leert slecht. 21 DE BELG De Belg is een kalkoen die in de waan leeft pauw te zijn. Zo gebeurt het dat de Belg beproeft zijn staart tot het halfronde siersel te maken dat hij bij de pauw heeft opgemerkt. Natuurlik gelukt dit de kal- koen niet : immers hij heeft geen pauwestaart. Alleen heeft dit voor gevolg dat de kalkoen zijn staart in de hoogte houdt, aldus zijn achterzijde ontblotend. Dit noemt de Belg « pauwestaart maken in de zon ». Dat de luidjes van het neerhof zozeer daarom lachen, kan de Belg niet begrijpen, en om het lachen zelf maakt hij zich heftig boos. De Belg weet dat hij een nuttig dier is. Inderdaad het is tot het bewustzijn van deze kalkoen doorge- drongen dat zijn laatste verschijning op aarde is deze van fraai bruingebakken gevogelte op de feestdis van deftige burgers. Dat hij daartoe uitverkoren wordt, maakt de kalkoen zeer fier. Deze fierheid openbaart zich duidelik in het misprijzen dat de Belg aan de dag legt tegenover arenden, reigers, uilen en andere naar zijn mening onnuttige, d.w.z. oneetbare vogels. DE DUITSER De Duitser is een zoogdier dat rond 25 Desember de nabijheid van een kleine denneboom opzoekt. Zozeer houdt het van de den dat het, niet meer bij machte van hem te scheiden, de boom bij de wortel afbijt en hem dan met de muil, dan weer met de hulp der voorste poten, naar zijn hol sleept. Wanneer nu de den verkwijnt, sterft de Duitser ook uit solidaire melancholie, treurig en om de oorzaak van dit sterven onwetend. Vindt de Duitser rond 25 Desember niet de gewenste den, zo is hij daarin niet gelukkiger dan zijn broeder die wel de boom vond. Inderdaad, ook in dit geval sterft de Duitser omdat zijn groot verlangen zich niet kon leggen in de buurt van het gewaande bevredigd-zijn. De Duitser stoot dan herhaaldelijk een gerekt-pijnlike kreet uit die, naar onze fonetiek, ongeveer « zeenzoecht » zou te schrij- ven zijn. De Duitser wordt dus nooiïit ouder dan éen jaar. Daarom noemt men hem het «jonge zoogdier » ; deze samenstelling is pejoratief bedoeld, namelik zo dat, naar de daarin besloten mening, de Duitser steeds te jong blijft, zodat je hem niet éen enkel verstandig kunststukje kan bijbrengen. RENE RE PTT DR UC TS Ce de DE SIRENEN Niet lang geleden slaagden matrozen erin de sirenen, enkele mijlen zuidelik van de Acçoren, te vangen. De sirenen floten hartverscheurend, maar de matrozen, woordelik genomen, doof zijnde, bleven onbeïnvloed. Zij wilden de zeeën van deze gevaar- like dieren zuiveren en sloten de sirenen op in een donkere afgesloten hoek van het ruim. In de havens waar hun schip aanlegde, werden zij, nadat ze van hun vangst hadden verteld, door het scheepsvolk op jubel en hoera onthaald en daar de matrozen meenden dat een gevangen sireen een talisman is, verkochten zij vlot te Lissabon, te Liverpool, te Rotterdam de gevangen sirenen ; alleen moesten zij, de dove matrozen, de sirenen in de donkerste hoek van het scheepsruim onderbrengen, want de anderen wisten zich daartoe niet bekwaam. Men weet dat zeekapi- teins mensen zijn die zich alles tot nut willen maken. Zo gebeurde het ook met de gevangen sirenen. Men bracht in de wand van het sirenekot een ronde ope- ning aan en van deze opening tot verre boven het dek uit leidde een buis het gefluit der sirenen wiegend boven de zee, boven de stroom en de stad. Opdat de sirenen zouden fluiten wanneer het het scheepsvolk nuttig of aangenaam scheen, had men een dunne lans gemaakt, waarvan het uiteinde bestond uit drie scherpe spelden. Deze spelden werden gedoopt in een papavervocht en langs een kleine opening van het kot in het lijf der gevangen sirenen gedrongen. Het papavervocht heeft de eigenschap hem die het 24 À PT RM OP in zich opneemt een onbeschrijflik verlangen naar ruimte en een grondeloze treurnis mede te delen. In de sirenen maakt het het verleden van de verre zeeën wakker en van hun vroegere macht op de mensen naast een uiteindelike treurnis waarin als in een verdere afmeting ligt alle ruimte en alle machtswaan. Dan schreeuwt de sireen luid op ; de oneindige trilling van haar gefluit schiet scherp over het schip heen de ruimte in, hangend boven de stroom en boven de stad. De scheepslui en de mensen aan de wal zeggen midden hun roes : het is twaalf, de sirenen hebben gefloten, het nieuwe jaar begint. Doch, trots hun gevangenschap, hebben de sirenen hun macht niet afgelegd, wel kunnen zij niet meer de janmaats lokken naar de diepten van de diepe zeeën, waar hun zang is de vroege dood midden de wonderlikheid van anemonen en wier, schelpen en koralen. Maar zij die eenmaal hebben gehoord het fluiten van de sirenen hoog boven de stad, kunnen hun verlangen naar deze klacht in hun verder leven niet meer bedwingen ; ze zitten, als de muis in de val, in de haven gevangen, waar zij de boten weten en de sirenen. Fabriekbezitters van het vlakkeland hebben voor hun arbeiders sirenen gekocht ; zij houden ze gevan- gen in de kelders van hunne gebouwen. Wat zij echter ook beproeven, zij slagen er niet in de sirenen tot dit klagende geloei te brengen, dat deze dieren, aan boord van een schip, uitstoten. Men vermoedt dat de sirenen, daar hun het laatste genot, de reuk van het zeewater ontbreekt, langzaam verkwijnen. (sa Z A ss e < 2 < > Z a = 5 ) "4 WEES VOORZICHTIG Men zit aan de teetafel. De geachte letterkundige heeft het zeer druk om zijn standpunt te bepalen. In zijn bewijsvoering zegt hij « Heinrich Heine » en een beetje later nogmaals « Heinrich Heine ». Tweemaal, waarlik dat is voldoende om de aandacht van het kleine meisje met de zwarte ogen te wekken. Tot dan had zij wanhopig met haar zakdoek gespeeld. Maar nu kijkt ze de spreker aan, haar moeder daarna en roept dan hard en haast smekend : « Mutti, Heinrich Heine ist das die Jüdin von Toledo » ? De moeder antwoordt in de toonaard van gedempte gramschap : « sei doch nicht so albern, Tita. » nes pere de RE r k€ ; : "4 ; à wi + TANT 3 EVER” 1 FF Y OC ORRARRO UE TEA “7 Fe £ Si v, pr ae LR . Ma a. 10-ié Se 6 ÿ RENE TETE D WAARACHTIGE VOETBALKAMP De linksbuiten kreeg de bal te pakken, liep er mee op en schoot direkt naar het doel. De doelman even- wel was op zijn plaats. Hij ving het keïharde schot van de linksbuiten op, maar was niet gelukkig bij het wegwerken. De linksbinnen kon op zijn beurt de bal opnemen en er mee tot dicht bij het doel lopen ; dan, op zijn beurt, schoot hij naar doel. Toen was het dat het afschuwwekkende gebeurde, zo afgrijselik dat niemand, aanvankelik, het begreep. Het schot van de linksbinnen, nog keiharder gegeven dan dat van de linksbuiten, had de bal tegen het hoofd van de doel- man gezonden. Zonder dubio, zonder aarzelen, zonder pijn ook mag men haast denken, gleed het hoofd van de doelman van de hals en bleef, dicht bij het staande lichaam, liggen op de witte lijn van het doel. Monden gingen open en dan weer toe, hartstochtelik : men merkte : « nog was het doel niet gemaakt. De bal lag op de lin. » Maar de bal, boven op de hals, had een paar maal, als een tol, op zijn as gedraaid en was dan resoluut boven op de romp blijven staan. Van het gebeurde onbewust, volgde men met spanning de partij en of de doelman bij machte zou zijn een zo gekoncentreerde aanval te boven te komen. Alleen de middenvoor had, hoe snel dit alles ook ging, de ge- beurtenis bijna op de voet gevolgd. Hij liep op, tot bij de doelman, daar echter aarzelde hij een ogenblik, omdat hij niet wist hoe de bal te bereiken. Hij meende echter van de opwinding gebruik te kunnen maken en sloeg, met een flinke mep, de bal van de romp van de doelwacht, het doel binnen. 30 « Fout » klonk het uit tienduizend monden. Maar toen, door deze trilling van de lucht in zijn evenwicht geschokt, het lichaam van de doelman achterover- stortte, begreep men de afschuwelike waarheid. Sportieve kameraadschap wil dat, in zulke omstan- digheden, de kamp worde geschorst. En dat deed men. Maar het toepassen van deze maatregel kon niet beletten dat de middenvoor oorverdovend werd uit- gejouwd. Eindelik in de kleedkamer aangekomen, zei de linksbuiten tot hem, bij wijze van vergoeliking : « dat uitjouwen is er te veel aan. Maar dat belet niet, Anton, dat je dat met die « fout » toch werkelik niet had mogen doen. » GTR TEA OPTIMISTIESE REEKS Een dief drong in een huis dat hij vooraf had gemonsterd en als goed-burgerlik had gekeurd. Hi doorzocht alle kamers en, in alle kamers, alle laden. Hij vond niets dat hem enigszins profijtelik had kunnen zijn. In het nachttafeltje naast het bed van mijnheer stootte hij op een revolver van vrij verouderd model. De lezer denkt nu wellicht: de dief heeft het moordtuig genomen en, ten einde raad, heeft hij aan zijn raad een einde gesteld en zich een kogel door het hoofd gejaagd. De lezer vergist zich. De dief roerde het wapen niet aan. Hij schreef op een stukje papier, dat hij nadien bij de revolver lei: « Gij hebt me niet. Ik ben een optimist. » Hiermee is de geschiedenis, voor zover zij de dief raakt, feitelik ten einde. Volledigheidshalve moet ik er echter nog bijvoegen dat, toen de heer van het huis, waar onze dief binnen gedrongen was, thuis kwam, hij de lade van het nachttafeltie open vond. Hij nam het briefje, las het met aandacht en zei tot zijn vrouw : « een geluk voor die inbreker. Hij zegt dat hij een optimist is. Goed zo, want dat spul was niet geladen ». MENSELIKE ONVOORZICHTIGHEID lemand die bij zijn voornaam Demosthenes of mis- schien beter — ik wil het niet juist weten — Themis- tokles heet, vroeger stuurman van beroep, goed gebouwd en derwijze energies dat je, bij zijn ver- schijning, al dadelik denkt: deze man moet wel «de Terreur van de Pirraeus» heten — op dit moment echter, om niet te zeggen geretireerd, dan toch lang reeds stuurman zonder boot, punktuële klant van een Griekse herberg uit de buurt der Brou- wersvliet te Antwerpen (het dametje dat u bedient heet wel is waar Heleen, Heleentje, maar dat garan- deert niet haar attiese herkomst), deze Helleen (ik bedoel Themistokles die ook Demosthenes kon zijn, niet Heleen met de onzekere herkomst) verliet op een bepaalde maandagmiddernacht de herberg uit de buurt van de Brouwersvliet, nadat hij vooraf in dezelfde zin had gehandeld voor wat betreft het ledikant van Heleen (ik bedoel het dametje met de betwijfelbare herkomst, niet echter Demosthenes-Themistokles). Hij ging over de Brouwersvliet, zo op goed geluk en men mag zeggen zonder veel moed, zoals het be- grijpelik is voor een Themistokles van de Pirraeus, zo gans alleen rond middernacht op de Brouwersvliet en met de souvenir van porto s en patchouli en van de liefde, « vooral van de liefde » zei hij zelf, zo maar, wilt ge ‘t, wilt ge ‘t niet, door mekaar. En terwijl hij zo verzonken was in zijn gedachten, stootte zijn voet tegen iets dat licht was, want het week. Maar Demosthenes gaf daar geen acht op, want hij was weg, in zijn gedachten. Alleen een tweede 3 33 stoot tegen dat ding diepte hem daaruit op. Daar lag een hoedeken. Themistokles nam het op en ging er mee in het licht van een lantaarn staan, want hij besefte al dadelik, Themistokles, dat men een hoede- ken niet kan keuren in donkerte. In het lantaarnlicht zag Demosthenes dat het hoedeken er een fluwelen was en grijs van kleur. Het was ook een erg klein hoedeken. En op sommige plaatsen was het fluweel versleten, op andere plekte het en elders nog draaide het wonderlike krullen, die niet glad te krijgen waren. Ik schreef reeds dat het een erg klein hoedeken was. Vandaar kan de lezer afleiden hoe zeer klein de randen moeten geweest zijn. Omdat hij niet goed wist wat met het hoedeken beginnen, draaide Themistokles het zo nog een tijdje langs alle zijden. Eindelik, nadat hij ook zijn pet had gekeurd, besloot hij het hoedeken op te zetten, want het leek iets beter toch dan zijn pet. Niet zodra had hij dit gedaan — het hoedeken bleek even te klein, « maar dat schikt zich >» dacht Demosthenes — of, wat hoor ik ? het hoedeken begon zowaar te spreken. Het zei : « ik ben geen hoedeken. Waarachtig ik ben een vervloekte prins. Indien gij een wens uitspreekt, zo is hij meteen vervuld. Ik ben het beroemde wens- hoedeken. Probeer het maar eens. » En Demosthenes, die ijdel was, zei meteen, zonder nadenken : «ik wens een nieuw plunje, een nieuw paar schoenen, nieuwe kousen, een nieuw hemd en een nieuwe hoed. » En, zijn intuïtie volgend, voegde hij er de magiese woorden aan toe : « Hoedeken — hoedje op mijn hoofd ik heb verlangd, giïj hebt beloofd. » En zie wat gebeurt er. Op een ik-en-gij houdt er een auto stil vlak vé6r Demosthenes, die ook mis- schien wel Perikles kan heten. Een hoogst elegante heer springt er uit en zegt, kort, zoals de detektieven in films plegen te spreken : « mijnheer, zie, ik ben ele- gant gekleed. U niet. Om redenen die voor u belang- loos zijn, is het nodig dat ik uw plunje overneem. Bevalt u dat ? » — En Themistokles zegt « Ja », ook kortaf, gefascineerd door de elegantie van de mijnheer uit de auto. Het treurige slot van deze geschiedenis hoeft nau- weliks aangeduid. Themistokles is één ogenblik in het bezit van het wenshoedeken geweest, amper genoeg om de dwaaste wens te doen die mogelik was. Eén ogenblik heeft hij zijn hand gesloten op al zïn wensen. Dan heeft hij de hand weer geopend. Zo zonder nadenken, dat eerst later, toen hij weer iets wensen wou, zijn woorden middenin de zin moesten versterven en hij hopeloos zijn handen opstak tegen de hoge hoed die op de plaats stond van het wens- hoedeken. Toen ontwaakte hij aan de werkelikheid. Hij zei dan, wel twintig keer achter mekaar : « hoe is het mogelik ? hoe is het mogelik ?» En veel later nog, en telkens na een pauze weer opnieuw : « hoe is het mogelik. » KEERZIJDE VAN DE MEDALJE OF GEVAAR VAN EEN TE NAARSTIGE ZEDELIKE PROPAGANDA Meer dan om zijn schilderijen, die nog maar matig op prijs worden gesteld, is mijn kameraad, de schilder Lukas Z. om zijn plakkaten, binnen korte tijd, een beroemdheid geworden. Men mag veilig aannemen dat hij te Brussel zowel als te Antwerpen deze tak van het dekoratieve derwijze beheerst dat alles wat enigzins naam heeft in de wereld van de advertentie hem de uitvoering van zijn reklame toevertrouwt. Ik vind dit trouwens billik, niet alleen omdat Lukas Z. goede plakkaten maakt —— de intrensieke waarde daarvan wordt overigens door sommigen in twijfel getrokken — maar wel om een zekere geesteswending bij mijn kameraad die zo is dat zij hem niet toelaat, wilde hij het nochtans, een opdracht in een voor de opdrachtgever verkeerde zin uit te voeren. Laat mij nog terloops opmerken dat Lukas Z. een kleine man is met korte, maar brede handen en met, de verhou- ding tot zijn gestalte zelfs buiten beschouwing gelaten, alzo grote voeten, dat men van hem, ook niet over- drachtelik, terecht mag getuigen dat hij iemand is die op zijn stuk staat. Van deze gelukkige geesteswending die hem, naar ik schreef, biezonder voor zijn vak geschikt maakt, had ik, bij mijn laatste bezoek op zijn atelier en een daarbij aansluitend bezoek bij zijn kliënt, een, voor wat mij betreft, slagend bewijs. Het toeval wilde het zo dat ik Lukas Z. afving toen hij de laatste hand legde aan een plakkaat voor een vastenavondbal en 36 dit plakkaat moest, aldus was bij de opdracht bepaald, zoveel zijn als een voorstelling van dit vastenavond- bal zelf. — Begrijpt ge wat ik bedoel ? vroeg Lukas Z. mi terstond, nadat ik maar pas het ontwerp onder ogen had. « Ziet ge het ? Begrijpt ge ‘t ? Neen ? Hoor eens goed : men zegt mij : maak een karnaval. Begrijpt ge : men zegt mij, mÿ hoort ge, maak een karnaval, maar een karnaval, maar een karnaval, voegt men er aan toe, ge weet een waarachtige karnaval, een echte karnaval. Zie zo. Begrijpt ge: ze willen een echte karnaval. Ha bah ! een echte karnaval ! Ge begrijpt toch wat ze bedoelen, niet waar ? Zij willen een echte karnaval. Goed. Zij willen dat ik mij voor hun kar zou spannen. Ik zeg alleen dit : een kar geladen met geilheid en ontucht. Menen zij dat ik mijn kunste- naarsstift daartoe zal lenen, ja men mag het onver- bloemd zeggen, verkopen ? Ha, neen, die is goed ! Ha, bah! Zie zo, ik heb gezegd : goed, ik zal een plakkaat maken met een zaal vol vastenavondzotten. Gemaskerd, gekostumeerd, kortom al de tronies van de ontucht. Zij zijn heengegaan, tevreden dat ik aan- nam. Goed. En ziehier nu wat ik maakte om die heren te dienen. Ziet ge, begrijpt ge ? Wat is die ruimte ? Wat ? Is dat een zaal ? Wat zijn die wezens ? Begint ge te begrijpen ? Ha bah ! en wat doen die wezens zeg ? Die ruimte dat is geen zaal waar de mensen zich vermaken, neen, een zwijnestal dat is ze. Ziet ge nu hier die serpentins en dat konfetti, ja ? Ziet ge hoe die wezens in die papieredrek rondtrappen en scharrelen ? Zwijnen zijn het in hun drek, jawel, zwijnen. Ha bah, dàt heb ik hun gezegd : jullie zijn 37 allemaal zwijnen. En het merkwaardigste : ik zeg het hun 20 direkt in het aangezicht, jawel derwijze spuw ik mijn verachting uit. Nu begrijpt ge allengs wat ik bedoel. Maar nog, zie deze vent hier, deze kerel, ha bah ! een faun ? neen, zelfs niet een faun, deze treu- rige verschijning uit de helleense godeleer, is hij, maar wel een stinkende bok, die de geilheid overal op het wezen getekend staat. En dan die ontuchtige zeug die hij in zijn arm rondsleept. Dansen ? ach wat, geen dans is dit, maar wel de geile bok sleept, sleept ziet- ge ? de van-vooraf veroverde zeug naar de plaats van de ontucht. Nu dan, wat betekent mijn houding ? Zeg ik niet duidelik haar in het gelaat : « zeug, ha bah ! » Zeker, ik heb herhaald tekens van begrijpen gegeven, wellicht ook van goedkeuring. Altans mijn tekens van begrijpen konden als goedkeuring begrepen worden. Dat neemt niet weg dat ik, na zijn laatste krachtwoord : « zeug, ha bah », een beetje beteuterd ben. Maar goddank, mijn vriendelike zegs- man is buiten adem. Ik neem afscheid. (Variante, doch veel minder goed : ik maak van deze gelegen- heid gebruik om afscheid te nemen.) Een gelukkig toeval wierp mij, enkele dagen later, in de armen van de opdrachtgever van Lukas Z., onze naarstige zedelike propagandaschilder. Zonder over- gang, zo groot was zijn geestdrift, begon deze man : « Je komt met me mee naar huis. Sst..., daar gaat niks af, je komt mee. Weet je reeds dat ik een heer- lik ontwerp heb van Lukas Z. voor karnaval ? Zeker, jij die je daar nog al mee bezighoudt, je hebt al veel van die dingen gezien. Maar dit plakkaat overtreft 38 waarachtig alles wat tot op heden, op dit gebied, gemaakt werd. » En toen we aan zijn buro zaten : « Je denkt toch zeker niet dat het zo gemakkelik is nog iets op kar- naval te vinden, wat ? Een sigaar ? Wanneer je de onnoemelike prullen moest zien die ik elk jaar ont- vang, je zoudt een toon hoger het talent loven. Ha, vuur, ik vergat het haast. Maar wij hebben Lukas Z. Het is een geluk voor ons klein landje, waarde vriend, dat we iemand als Lukas Z. hebben en een geluk voor de bal-industrie. En hoe doet die man dat? Gans eenvoudig : door zijn spontane brutaliteit. Meer niet. Wat een vent, wat een geniale kerel die Lukas | Enfin, denk toch eens even na, hoe sof, hoe dood- vervelend zo’'n karnaval-bal. De mensen die verleden jaar nog zich lieten beet nemen, hebben intussen gezworen : nooit zet ik er nog een voet. Maar jawel, nu doe ik overal het plakkaat van onze vriend ver- spreiden. En de heren zeggen: « Kees, hoor eens, dit jaar zal het bij Hampelhans anders gezellig toe- gaan dan ‘t vorig jaar.» En Kees anwoordt: « Ik weet het al.» Want, niet waar, waarde vriend, de drenkeling verwacht de redding van een strohalm en, enfin, je begrijpt mijn beeld. Hoe vin-je die sigaar ? Een plakkaat is voldoende om een begoocheling te wekken : kijk nu eens hier, wat zeg je van dit dansend paar ? is dat niet meesterlik, waarachtig meesterlik ? » En, omdat ik maar een ogenblik aarzel, bevestigt hij zelf : « Ja, dat is waarachtig meesterlik. » HET GELUK VAN RIJK TE ZIJN De heer zegt tot de dame : 1 « Alsdan in de hemel, door wolken omringd, ziet men... » De heer en de dame gaan voorbi. Men ziet wie ? Zet uw inzet. Op wie speelt gij ? OUETETATACR: 1502 Apolloon 2007 Elias Ie Hindenburg dr Niemand speelt Pegasus. Zijn er dan geen dichters meer ? Dichters, laat ons Pegasus tegen de bank spelen. ACH SO! De neger-veeleer-melkkoffie saksofoon roept in de zaal : « Men vraagt aan het apparaat Mijnheer Steen- feld of Mijnheer Steinfeld, maar ik geloof dat het Mijnheer Steenfeld is. » Een heer staat recht. Deze heer is, zonder twijfel, Mijnheer Steenfeld of Mijnheer Steinfeld, doch bij voorkeur toch Mijnheer Steenfeld. Tenzij, de heer Steenfeld of de heer Steinfeld af- wezig, een vriend hem aan de telefoon vervangen wil. In dit geval zou dus deze heer noch Mijnheer Steenfeld, noch Mijnheer Steinfeld zijn, noch bi voorkeur Mijnheer Steenfeld. un ce N @) e4 A: e4 = _ O GIJ, MIJN SCHONE EENZAAMHEID Dit is de eerste lentelike avond van Maart die niet meer fris is, maar lauw reeds, lauw. Wellicht kent gij zulke avond, naar dezelfde ervaring als de mijne : dat het doelloze doel wordt en wel met zulke beslistheid zich in de wil neerzet als men maar zelden — o deze zeldzaamheid van het durende bewustzijn — bij zich zelf waarneemt. Daarom lokt mij deze bank aan het einde van de laan, bij de ingang van het park. Je weet wel : die laan die naar een ronde square afloopt, waarachter een vrouw hoog op een voetstuk staat en zij heeft een toorts. Ook steunt zij sterk op de ene heup. Het moet het model een ver- moeiende houding geweest zijn. En dan heb je nog het café links, als je uit het park komt en daar is licht. Maar dit is een avond nog dat men houdt van de vergaarde donker en men zet zich middenin met niets dan deze doelloosheid en die is vol. Men is blij, want men weet dat deze volheid van het doelloze haar zin heeft in het ritme van de natuur en dat men, hoe ook, vandaag niets doen kan dat daarbuiten zou zijn. Er is een late fietser. Ook in de winter kan het wel eens gebeuren dat men een late fietser ziet. Doch deze fietser nu is gans anders. Hij heeft een licht met rode schijn en men weet niet goed wat hij wil met het licht in onze donkerte, die lentelik is en het lantaarnlicht maar moeilik verdraagt. Er zijn ook voorbijgangers, ja zelfs, nu en dan, wandelaars. Dezen meer, de anderen minder, beiden toch verwon- 45 SRE TE RP deren zich omdat ik, daar bij de ingang, zo zit zonder keuze, op de eerste de beste bank. Het is zeldzaam, niet éen gaat voorbij, zo maar. Voor het laatst is er een joodse familie die mi monstert. Voorop gaat de jonge man, de joodse bruidegom en naast hem de joodse bruid. Dan heb je de oude jodin en de jonge zus, het spreekt van zelf, de zus van de bruid. Dat zijn vier blikken die over mij schuiven, elk met zijn biezonder licht, en dan worden zij, op mijn hoogte gekomen, groot en eindelik is de blik over, maar ik voel wel dat er in hem iets onvoldaan bleef. De bruidegom echter was, van heel de bende, de schuchterste. Ik vergat haast een man die voorbijging, zo maar. Zijn gelaat stond op een hoge hals, sterk vooruit en ver van de romp. Hij heeft mij niet de tol van enige belangstelling betaald. Met zekere stap droeg hij dezelfde doelloosheid rond. NICOLAS Er was een man ; hij heette Nicolas en men noemde hem bij de doopnaam : mijnheer Nicolas. Sta mij toe al dadelik te verklaren dat er tussen deze mijnheer Nicolas en gene die de held is van een roman van Restif de la Bretonne geen overeenkomst bestaat. Neen, ik bedoel niet de held uit enig verhaal, maar wel een man die, zij t ook geen held, in de waarste werke- likheid Nicolas heet en tot wie men zegt: mijnheer Nicolas. Nu kan men menen dat dit, Nicolas te heten, noch erg, noch biezonder is. Ik begrijp deze mening, doch ik deel ze niet. Integendeel. Ik vind het wel erg en wel biezonder ; ik vind het zelfs erg biezonder en biezonder erg. Want wanneer Nicolas bij de barbier binnenstapt, zo zegt de bar- bier : « Goedendag Mijnheer Nicolas » en al dadelik daarop, zonder rust daartussen, snelt de stem van de scheerdersjongen schel achterna : « Dag Mijnheer Nicolas » ; en alsof men zou zijn in de ketel van een eng dal, waar de echo altijd maar zou geslingerd worden heen en terug, aldus roept de papegaai de scheerdersjongen en de barbier achterna: « Dag Mijnheer Nicolas ». Soms gebeurt het dat een beken- de klant na mijnheer Nicolas binnenstapt en dan groet hij : « Dag te samen, dag mijnheer Nicolas. » Is hij s avonds thuis en vindt hij het lekker knus en gezellig : alleen met zijn vrouw en bijvoorbeeld midden in de jeugdherinneringen («Ja, die Hein Lammerse, het was een verdomd aardige jongen »), zo hoort hij plots het dienstmeisje liegen tegen iemand, zeker een vriend, die even kwam aanlopen : « Mijnheer Nicolas is niet thuis. Mevrouw Nicolas 47 is ook niet thuis. Ja, zij zijn waarschijnlik naar de schouwburg. Jawel, morgen loopt u kans mijnheer Nicolas te treffen. >» Hoe zwaar weegt zulke leugen met de helle klinkers en de toonval van de laatste lettergreep op het geweten! Want telkens is de toonval als een hamerslag die de spijker dieper drijft in de wijkende massa van het geweten, gebouwd op het losse zand van een leugen, Nicolas ! — Ër zal nog eens een profeet komen. Hij zal gewekt worden middenin de nacht en de stem van Elohim zal roepen en de klinkers zullen tegen de wanden kartetsen dat het een aard heeft ! « Nicolas ! Nicolas ! Hebt gij mijn stem gehoord, Nicolas ! » Want deze naam is erger dan een naam en erger is hij dan een schaduw. Hij is als een man die de kracht van de schaduw heeft en als een schaduw die schreien kan. Zo gij met zulke schaduw omgaat, gij weet nooïit of gij vertrouwen kunt op haar zwijg- zaamheid. En gij zijt gans angst daarom. En gi zwijgt omdat gij hoopt dat zij ook zal zwijgen, de schaduw. Maar opeens zwijgt zij niet. Gij hoort : « Goeden avond mijnheer Nicolas ». En eer gij ziet over de damp van uw angst weg, is de man die groette reeds ver. Doch dat is niets, maar die klare klinkers, slechts eenmaal gezeid, van wand tot wand klinken en rollen van terras tot terras in uw geweten, steeds dieper en dat zij daarnaast de klaarte hebben die de diepte hangt rond de dingen die reeds eigen helderheïid dragen, dat is erg : want nu ziet gij, aan de lantaarn van deze klinkers, uw donkerte en dat er hoeken zijn, zo zwart, dat de meest beproefde tastzin huivert en zich verbergt. 48 HET BOSJE Na een vertrouwd-zijn waarvan het begin, de kennismaking, nu reeds ruim veertien dagen achter ons ligt, is, deze morgen, het kleine bos van niet te hoge dennen gans plotseling bevreemdend geworden en daarna, kortaf vreemd. De zonnestralen, zo plots van de ene dag op de andere warm en — wij zijn in de maand Junie — voor de eerste keer warm en schitterend, hebben op het netvlies en in de hersenen bijna ganselik de mogelikheid geschorst van een verwantschap tussen het bosje van niet te hoge dennen dat er gisteren was en dat in de herinnering bewaard bleef en dit bos nu met het licht en dat zo geheel anders is. Zo groot is het verschil dat, waar gij gisteren de schoonste gebeurtenissen van dit bos het toeval toeschreef, gij vandaag overal een samen- hang, ja een bouw ontwaart, waarvan het zonnelicht de mortel zou zijn, want inderdaad, van den tot den en overal waar een gaping zou kunnen zijn, daar is nu het licht, niet als iets toevalligs en dat zou kunnen niet meer daar zijn, bijvoorbeeld wanneer een wolk zou voorbij de zon schuiven, neen, maar wel als een bestendige konstruktie. Zo is de verhouding van de dennen tot elkaar en van de dennen tot het licht. Maar er is iets zeer buitensporigs daarin. Zo buiten- sporig dat gij denken kunt, een prins — neen niet koning, wel een prins zoals Hamlet een prins was — zou uit zo zonderlinge materialen een paleis hebben gewild ; ofwel zijn ouders zouden hebben gewild : de buitensporigheden van hun daadlooze zoon tegemoet ; 49 te komen en zijn onbevredigde zatheid. Want wij gissen dat alleen de vrede des harten hem kan zijn en de rust van de geest, nadat zijn netvlies zich ver- sleet aan de dolste werkelikheden van het licht. Ge moet aan de aarde liggen. En zo, over de aarde langs het vele oker en bruin, langs het vele groen dan, wint uw oog de schors en weer het groen, het oude en het jonge, en dan eindelik dit grijs, dit gekke grijs-groen, dat zo vermoeid is, dat uw oog naar de aarde vlucht en langzaam, langzaam maar ontwaakt aan het beweeg van een bruine hooïwagen midden het geel-bruine naaldebed. LIJNEN Gij ziet een man op straat ; hij is nog niet oud, wellicht aan de vijftig. Hij lijkt gewoon. Hij is het ook. Want hetgeen gij nu plots ziet en dat u ver- baast, gij hadt het vroeger moeten zien, gij hadt het straks moeten zien, het is steeds daar. Dat is, hoe in de nog zo gewone gang van deze man het gaan van de grijsaard woont. Gij ziet gene gewone gang nu als een dikke inktlijn, maar daar- onder zit het andere gaan als een lijn van bleke inkt en gij weet het dat de tijd deze lijn zal ophalen, dan wanneer de andere zal verbleken. Zoals de rups in haar pop, zo zit, in het veerkrachtige, jonge gaan het oude. En daar is niets dat de rups belet de pop te doorbreken, wanneer de tijd daar is. En in de nog gladde rechthoek van zijn schouders ziet gij een welven vooruit dat het blote oog niet zichtbaar is en gij ziet het toch. Gelijk een kring die men binnen een vierkant zou hebben getrokken en nadien met gomelastiek verwijderd. De lijn verdween, maar de bedding die de stift met het lood groef, bleef. Wanneer gjij dit en dat hebt gezien, ziet gij dat de gewone man die daar gaat zijn stevige omlijndheid verliest en dat de galbe van deze man zich zienderoge wijzigt, zooals een blad papier dat, in het vuur ge- worpen, lange barokke krullen krimpt de kern zijner asse toewaarts. Aan deze man zaagt gij hoe de huls verviel en hoe zijn stevigheid niet anders is dan de pop die de rups 51 van zijn weldra oude gedaante verbergt. Gij weet nu dat gij nog zijt in de tijd van de ondoorgebroken huls. Maar gij weet niet of gij vergeet het dat de rups lang reeds binnen het weefsel woont. TUSSEN VUUR EN WATER Als wi drie uur gereden hebben, zowat om 10 ’s avonds, bereiken wij een aansluitingstation. Twee heren stappen uit. Een dame komt binnen. Zi zet zich schuin vé6r mij, dan naast mi. Ik zit bij mijn lektuur die ik soms lees, soms niet lees. Toch blijft zo'n treinlektuur sterk bij. De ande- ren praten. Algemeen gesprek dat valt, later weer tussen twee personen opgenomen wordt. De dame drukte mij op de voeten. Dat is natuurlik een vergissing. Maar in een trein doet men immers zijn best aan avonturen te geloven. Daarom geloof ik niet dat het een vergissing is. Alhoewel ik er van overtuigd ben. Dat is alles zeer zonderling in een kompartiment. Men rijdt en toch kan men de as van zijn sigaar in een bakje werpen. Net als thuis. Dat is prachtig, omdat zo kompleks en zo eenvoudig. Juist dat is een mooi kompleks : eenvoudig en kompleks. Om 11 vraagt een heer of hij het licht niet doven mag. Natuurlik, waarom niet. Of ik niet lees ? Och nee ik kan net zo goed slapen. ledereen doet een imperatief gebaar : laat ons slapen ! Men draait zich in de hoeken. Waar geen hoek is beproeft men er een te maken. Dat gaat natuurlik niet. Het is een mathe- matiese poging. Ik slaap niet. Bepaald ik slaap niet. Ik heb nog, alhoewel niet zinnelik duidelik, — mijn ogen zijn ook gesloten — goed het bewustzijn van ruimte. Altans, daar zit een heer over mij, daar is de gedoofde lamp. Enkel waar de dame zit vervaagt zich dit bewustzijn enigermate. Ik hoor echter duidelik de bewegingen van iemand die zich verroert, enz. Een inspanning om lokale waarnemingen tot een algemeen kennis- 55 beeld te brengen doe ik niet. Ik word gewaar van waar het gerucht komt, men zou dus kunnen menen dat ik nog heel monter ben. Ik weet echter dat ik niet slapend, ook niet wakker ben. Is men wakker, komen alle dingen van de buitenwereld die men waarneemt ten slotte in een algemene harmonie of disharmonie voor. Wat ik tans waarneem zijn zeker afzonderlike voorvallen. Het merkwaardige daarbij is dat ik ze niet meer in een absoluut beeld te verenigen beproef. En zover ik me herinner is dit toe te schrijven aan een nalaten van een ordeningsenergie, naief fysio- logies uitgedrukt een hogere hersenen-instans. Nog duidelik heb ik dit bewustzijn : met een klein plus is het anders. Doch plus bepaal ik niet meer. Inderdaad zover gaat mijn ordeningsenergie wel niet. Want verder dan het plus dat alles anders zou maken, is juist deze energie die ik dan ook niet verder bepaal. In alles is konsekwentie. Er is zeer duidelik een funktie opgeheven, waarschijnlik tussen een waar- neming die zelf niet meer zeer precies zinnelik is te heten en een hogere veralgemeningsinstans. Met de voorvallen in de coupé is het z6 dat zij mij feitelik triviaal-gewoon voorkomen en tevens fantasties, dus weer het uitschakelen van het streven naar een pre- ciesere kennis der verhoudingen. Deze voorvallen gebeuren, ik neem ze waar en daar ik niet slaap konstateer ik deze waarneming, daar ik niet wakker ben volgt geen verdere fysies-psychiese induktie. Men kan niet beter zeggen als een steen die in het water zou vallen en geen kringen trekken. Enkel reikt het volgende wat uit de sfeer van deze begrij- pelike toestand uit: ik mediteer juist over deze 56 kurieuse toestand. Even wil ik fixeren wat het is, even voor mezelf klaarheid scheppen. Dan heb ik dit gevoel van een kaars die niet eens moet worden uit- geblazen om niet meer te lichten, die eenvoudig plots zonder reden en zonder bij mij de wens te wekken naar een reden te vorsen zich uitdooft. Z6 ook volg ik mijn overwegingen over mijn toestand niet meer. Waar en hoe brak deze draad af? En zeker volgt een ander motief op deze meditering, zoals in wakende toestand als de gedachte de meest willekeurige ara- besken over waarneming, verleden en wens maakt, een toestand dewelke Poe meesterlik objektiveerde in zijn « Misdaad van de Rue de Morgue ». Hier moet ik weer mijn toestand in vergelijk met slapen en wakker zijn duideliker maken. Wanneer men alleen is en aan zijn gedachten overgeleverd, dan volgt deze funktie die wij kort de geest zullen heten, vaak een minstens schijnbaar toevallige gang, de arabesken die over heugenis, waarneming en wens heen gaan schijnen minstens geïmproviseerd ; dit is van de ogenblikkelike geestesoriéntering af- hankelik, wat daardoor ook te bewijzen is dat een plotse waarneming in deze arabeske uitgewerkt wordt. B.v.:ik denk aan een dode vriend, doch plotseling brengt mijn wandeling mij voorbij een mooi huis en van dit huis uit rolt mijn gedachte-arabeske over huizen, architektuur en gotiek, waar zij plots weer afgebroken en bijna zonder verband geknakt schijnt, daar ik iets over Plato prevel. Ik las echter vôôr enkele dagen ergens een zin die luidde : Gotiek is het vooropstellen van de geest tegenover de natuur. Zo is Plato een goties mens. Heldere psycho-analys- 5/1 ten kunnen echter deze arabeske een gans stuk weg vervolgen en plots werpen zij de denkende het resultaat van hun vervolging voor dat dan overeen- komt met zijn meditatie van dat ogenblik. Daarop wees Poe lang voor het bestaan van de psycho- analytiese methode. Hij beschreef zulk geval zo precies dat men zich vraagt of wetenschap werkelik zo fantasties is, of fantasie z6 wetenschappelik. Is deze mogelikheid dat deze arabeske die ik voorzichtig slechts schijnbaar toevallig heette, door een tweede zeer juist kan gevolgd worden een afdoend bewijs voor een kausale samenhang: te meer, daar de tweede, zoals bij Poe, geen aanspraak op telepathie of verder nog intuïtie maakt, doch het als een zeer cerebrale funktie ontwerpt ? Zo ja, dan nog kan men slechts van een individueel gedetermineerd zijn spreken, d. w. z. een kunstenaar gaat voorbij een huis, waarbij het individueel deterministies vastge- legd is dat hij deze waarneming in zijn gedachtegang zal opnemen ; een officier die voorbij hetzelfde huis gaat, echter het hoofd vol strategie heeft, neemt het huis wel waar doch zonder dat het tot zijn kennis doordringt, zoals Sokrates dit verschil tussen kennis en waarneming duidelik maakte. De arabeske van de kunstenaar wordt beïnvloed door deze waar- reming, die bij hem tot kennis doordringen moet, de arabeske van de officier wordt niet beïnvloed. Hi; die de gedachte van deze persoon opvolgt moet dus tot psycho-analytiese middelen zijn toevlucht nemen : de individuele geaardheid als centrum nemen en van daaruit deduktief verder gaan. Deze psychologist heeft dus langs analytiese weg ten eerste de waar- 58 nemingen die liggen blijven van deze die kennis wor- den te scheiden, ten tweede de kennis geworden waarnemingen nog eens met de individualiteit te vergelijken om tot de som van de kategoriese invloed te komen ; hetzelfde wat het telepathies objekt of spiritiesties medium syntheties naar de onduidelik- duidelike wet van een psycho-ritme doet. Van beiden, methodieker en medium, wordt medelijdenschap ge- vraagd ; van de eerste weliswaar slechts analyties- objektief, dus een minimum; van de tweede een maximum : syntheties en subjektief. Er is hier slechts een verschil van orde, van lagere en hogere orde, feitelik een groot verschil maar geen kloof. Het ene is betrachten, het andere grenzeloos meeleven ; grenzeloos heeft hier niet een anarchistiese, wel een kosmiese, zeer ordevolle betekenis. De kausale ketting echter die het toeval in de volstrekte heerschappij uitsluit, kent anderzijds ook zijn grenzen. Het is zeggen : hoe een huis zal geïnterpreteerd worden ligt in het individu kausaal gedetermineerd ; doch dan ook moet eerst het huis in de gedachtegang getrokken worden en dit zou door een schijnbaar toevallige wandeling, die niet verder in elementen te ontleden is, gebeuren. Tussen deze toestand en andere, zoals een boek lezen of een brief schrijven, ligt in de détails een verschil en dit verschil wijst op een opnemen van een schijnbaar toevalskomponent in het eerste geval. Dààr leidt de ontwikkeling van de gedachte van het eerste objekt af, en dit wel door toevalskomponenten als een plotse gebeurtenis. In de tweede toestand komt men nimmer, hoe de détails ook afleiden mogen, 59 Ar Je MT rte cd MER “rm def AE op het eerste objekt terug. In het eerste geval volledig divergerend, in het tweede geval konvergerend. In het eerste geval is de gedachte volledig zelfdoel, in het tweede heeft hij immer een schaduw van nuttig- heidsdoel, weze het dan ook slechts klaarheid over de gedachte zelf. Hier volgt men de gedachte, dààr volgt de gedachte een vooropgesteld doel. Nu komen wi tot een biezonder gedeelte : het verschil tusschen deze arabeske en droom. Deze arabeske heeft de drie tijdsmogelikheden : verleden, heden, toekomst, in haar bereik ; maar zij brengt deze nooit op één vlak samen. Alles gebeurt in volgorde. Men denkt aan een vriend, plots ziet men een huis, men ontwerpt een beeld van de toekomst-architek- tuur. Alles verschijnt opvolgelik door overgangen samengeknoopt met laat ons zeggen kausale toeval- ligheid en toevallige kausaliteit. Deze arabeske komt nooit tot groteske verwarringen van deze tijdsmoge- likheden. Het kwaliteitsverschil tussen deze is enkel uitgeschakeld : verleden is geen perspektief en toe- komst is z6 vatbaar als een tot kennis doorgedrongen waarneming van de werkelikheid, Het is werkelik een arabeske : zonder diepten, zuiver vlak ornamen- taal. Een historie of een episode is het nooit : daarom ontbreekt het bindende objekt dat de gebeurtenissen betrekkelikheid geeft. Zeer duidelik verschilt deze arabeske van datgene wat überhaupt denken te heten is, zij het dan denken over één enkel lokaal voorval of denken in wijsgerige zin. Zo duidelik is dit verschil dat de volksmond de arabeske als « dromen » kenschetst. Iemand die deze arabeske denkt, wordt onderbroken door de 60 PAS CO DR NE PRE DER nn PT vraag wat hij nu weer droomt. De volksmond weet heel goed dat dit woord hier figuurlik gebruikt is, doch daardoor drukt hij zeer juist uit dat deze ara- beske een stap is op de weg van het denken naar het feitelik dromen. Met één ruk staat de droom echter veel dichter bij het konkrete denken dan de arabeske. De droom is eveneens een systematies-volgehouden historie. De droom is direkt ambivalent van het konkrete denken. De arabeske houdt geen standpunt tegenover het denken. De droom staat er vijandig tegenover. De droom is een wensvervulling, zegt Freud. Men kan verder gaan en zeggen : de droom is een haatsont- lasting. De droom is een onbewuste reaktie tegen het historiese, materialistiese, bewuste van ons normaal denken : de droom is het uitleven van het onbewuste op zulk een groteske wijze dat deze een kritiek is tegen het normale denken. De arabeske gaat over de tiidschakeringen in volledige onverschilligheid. Nu in het verleden is zij daar plots in de toekomst. Doch dit valt op te maken : de arabeske is immer volledig in een van deze schakeringen, zij is nooïit grotesk en versmelt ze niet tot één tijd. Zi grijpt slechts indif- ferent van het een in het andere. De droom staat deze indelingen die tot het systeem van het bewuste denken behoren vijandig tegenover en vervlakt ze — sadistiese burleske — tot één plan. De droom is een wensvervulling en als zodanig realiseert zij de wensen van het onbewuste, niet minder reële, ziele- leven. Dat zou men de positieve zijde kunnen heten. De gedachte om de preciese droom enkel als fysies gedetermineerd door de ligging van het lichaam voor 61 PRE PRET te stellen dringt enkel tot de reden, niet tot de oorzaak door. De interpretatie dewelke de droom aan deze fysiese aandoeningen geeft, blijft nog even onaan- geroerd. Deze interpretatie is gedetermineerd door een ambivalent karakter tegenover het bewuste den- ken. De droom maakt een volledige historie op dat- gene wat in het bewuste denken volledige onhistoriese gronden zou heten ; de droom speelt met de waar- nemingen en de kennistheorie, overal ambivalisties. Een vallende pluim doet ons huilen, een aeroliet die ons de benen vermorzelt, lachen ; wij ontmoeten in het jaar 2000 een vriend die reeds v66r de droom plaats heeft, gestorven is. En de droom strijdt met zijn middelen ; zoals het bewuste denken de logika schiep, antwoordt de droom ambivalisties konsekwent met het absurde en burleske, dat daardoor in de vol- strektheid reeds niet meer absurd of burlesk is. Ik zeg dus : de droom heeft een systeem dat juist het omge- keerd is van het bewust leven, de episode in de droom is kennistheorie absurd omdat die in het bewuste denken er naar streeft kennistheoreties juist te zijn. Maar er is een episode, een algemeen bindend objekt, in dewelke de anachronismen slechts omgekeerd syn- chronismen zijn. Er is één plan. De arabeske heeft geen plan dan juist haar eigen improvisatie. De arabeske ligt op een zijweg van het geordende denken ; de droom is de andere pool daar- van. De arabeske ligt op een zijweg en natuurlik op de weg naar de droom. Nu is er een vierde toestand, de mijne in de coupé, die niet dromen is en ook niet wakker zijn. Hij staat veel dieper in het onbewuste dan de arabeske die volledig bewust is en dus de 62 OT es TN droom nader. Hij is een zijweg van de droom naar het bewuste denken. Hij staat direkt in een kleinere notoriteit — ongeveer die van sateliet — tegenover de arabeske. Geven wij aan het konkrete denken het nummer 1, dan is de droom 4, de arabeske 2, en de laatste toestand 3. Z6 is hun opstelling. Met een paar antithesen kan ik de toestand duide- liker maken. Als de slapende gewekt wordt, dan verplaatst hij zich slechts langzamerhand van de ene wereld, die van slaap, in de andere, de zogezegde buitenwereld. Slechts langzamerhand, hoezeer oefe- ning — wij ontwaken dageliks minstens éénmaal — het proces ook vereenvoudige. Het kan gebeuren dat hij nog woorden nabazelt betrekking hebbende op zijn droom enzovoort. Zoals ik in de coupé ben, kan er van gewekt worden geen sprake zijn, enkel van gestoord worden. Word ik gestoord dan heb ik dui- delik het gevoel van gedachten uit het gewone denken die daardoor verjaagd worden. Moest men mij naar het onderwerp vragen ik zou het vaak schuldig blijven. « Ja juist, zegt mij hierop iemand, die droomt heeft ook het rotsvast geloof — hoewel niet bewust — van het konkrete van zijn denken.» Zeker, ik heb echter het bewuste en de kontrool daarover. Als ik toevallig, na een stoornis, een gedachte vasthoud, dan is het resultaat : « de lamp brandt niet goed — wat is dat — is dat zonderling heerschap, enz. » Ik denk ook geen arabeske, want in dit denken is alles wonder duidelik. Het is een arabeske doch volledig versluierd. Mijn toestand is geen droom omdat alles opvolgelik gebeurt en de perioden van deze opvolging meestendeels afgesneden worden door 63 waarnemingen van de buitenwereld. Ik hoor de kon- troleur reeds in de wandelgang en ben nog zo helder van geest juist te konkluderen : « iemand die z6 stapt, moet de kontroleur zijn. >» Helderheïid van geest is het feitelik toch minder als wel het bewijs dat mijn op waarneming geoefende organen deze gemakkelik- heid spoedig tot een slotsom te komen nog bijbe- houden bleef. Min toestand is een arabeske achter een sluier, en tevens een onbewuste wensvervulling, gelijktijdig met deze realistiese waarnemingen. Het eerste wil bewijzen dat ik in een tussenstadium ver- keer, het tweede dat ik werkelik droom, het derde dat ik eenvoudig wakker ben. En dit alles beweegt zich door elkander. Terwijl ik dingen van de buitenwereld opneem, zuiver zakelik, weef ik mijn arabeske onbe- wuster dan de hoger beschrevene, en zet ik een wens in zijn vervulling om. De vrouw die naast mij gezeten is, is mij zeker niet onverschillig geweest. Ik voel hoe zij, in haar slaap, haar hoofd op mijn schouder laat zinken. Ik kijk niet om mij daarvan te vergewissen. In knijp de ogen dicht en probeer ook te slapen. Z6 denk ik en volg mijn versluierde arabeske. Nu voel ik plotseling de vrouw een beweging maken en iets als een zucht van haar. Dan komt zij nader... En mijn hoofd wordt gestreeld door haar hand. Immer gestreeld. Haar vingers, die ik als verscheiden waarneem, varen door mijn haar. En dat begint op- nieuw, immer opnieuw, ritmies met het schokken van de trein, denk ik zeer zakelik daarbij. En nog iets zeer zakeliks denk ik : haar hoofd rust op mijn schou- der ; daar zij links naast mij zit is haar rechterarm 64 gedrukt tussen mijn lichaam en het hare ; deze kan dus niet strelen. Haar linkerarm moet echter een te grote boog maken om mijn hoofd te bereiken. Hoe bereikt zij mijn hoofd ? Doch zij is goed. Zij laat zich niet storen en zi streelt mij onophoudelik tot ik, zo denkt zij waar- schijnlik, wakker zal worden en haar op mijn beurt strelen of haar toespreken. Ik verroer niet, want als ik me verroer schrik ik haar misschien af, doe ik haar veronderstellen dat het mij veeleer onaangenaam is. Ik blijf heel stil zitten. Doch ik voel hoe haar hand- druk sterker wordt en liefdevoller haar gestreel. Terwijl denk ik natuurlik mijn arabeske over andere dingen immer verder en konstateer ik geruchten in de gang. Ik twijfel er geen ogenblik aan dat zij het is die mi) streelt. Haar hand is wonderzacht. En zelfs breed meen ik te voelen. Doch een brede vrouwenhand is onaangenaam en daarom vervolg ik waarschijnlik die gedachte niet. Ik laat alles geschieden, daarop wach- tend dat zij zelve de gelegenheid tot de ontknoping biedt ; want zij moest een plan hebben toen zij be- gonnen is. Zeker, zij ontwikkelt haar plan. Zij haalt mijn hoofd dichter in het bereik van haar handen. Hoe zal dit avontuur eindigen, denk ik. Er zijn zoveel mensen in deze trein en alleen in onze coupé zullen wij wel nooit zijn. Toch is het klaar dat dit slechts een trein-avontuur kan zijn, en eenmaal de bestemming bereikt, niet verder bindend. Waarschijn- lijk heeft zij haar minnaar en geen tijd. Ziïj wil enkel van haar reis gebruik maken om ook een avontuur te hebben. Een reisavontuur. Ik kijk naar mogelikheden 5 65 om dit avontuur tot een goed einde te brengen. Niet gemakkelik is zo n bomvolle trein. Misschien biedt de spijswagen mogelikheid. Ja, dat is ‘t. Ik voel me te- vreden over het resultaat. Nu maar vooruit ! Ik leg mijn hoofd dieper in haar handen. Zij bemerkt de beweging en streelt krachtiger. Doch merkwaardig, met haar voeten beproeft zij niet de minste toenade- ring. Zeer merkwaardig dit : ik heb het gevoel dat ik de ogen niet mag openen want dat in dit geval alles voorbij is. Ik open de ogen. Ik zie een onbewegelike klomp naast mi. Een gewonnen-verloren slapende vrouw. Ik kijk onmiddellik naar haar linkerhand, die slap en onbewegelik hangt. Niet een ogenblik woede tegen- over mijn misleidende droom. Een desilluzie dat ik me toestanden anders heb voorgesteld dan ze in werke- likheid waren. Meer een stille verbolgenheid tegen de nalatigheid van mijn waarneming die zich heeft laten verschalken. Verschalken ! door wat ? Och natuurlik, dat is de drukker van de warmtemeter tegen dewelke ik aan- houdend geschokt ben geworden door het ritme van de trein. Er is nog een geheime hoop dat ik mij vergist kan hebben en het toch de drukker niet zou zijn. Maar de tiid snelt weg en de vrouw slaapt voort. Hoe kan men z6 onavontuurlik zijn | * * x Het is dag in de coupé. Ik denk over hetgeen in de nacht gebeurde na. 66 Alles stelt zich weer z6 natuurlik en — zover wij dit woord voor een herinnering gebruiken kunnen — zo volledig als denkbaar voor mij op. Z6 als ik nooit een herinnering van een droom had, dààr immers toch met de grootste moeite enkele fragmenten te redden. En ik konkludeer : het is feitelik heerlik onder zo'n druk- ker te zitten. Was hier juist het onderbewuste niet een hoofdfactor, men zou zich bij elke reis onder een drukker kunnen zetten en zeer gelukkig van deze toestand kunnen genieten, die meer is dan een droom omdat men z6 buitengewoon bewust geniet, d. w. z. dit genot ook in de herinnering voortdraagt, levendig en zinnelik. Zo denk ik. Dan... bespeur ik dat de warmte- drukker helemaal niet boven mijn hoofd staat ! Slechts mijn hand uitstrekkend kan ik hem bereiken. Boven mijn hoofd balanceert de regenscherm van de dame. Hij is gedurende de nacht waarschijnlik langzamerhand in deze positie geraakt. Dat ik de vijf vingers voelde blijft mij echter vrij onduidelik... En wonder-zacht is deze koperen dop ook niet. x * * De dame wil een sigaret roken. Zi vraagt of ik vuur heb. Wat is vuur ? Ik strijk een lucifer tot een vlammetje. Fe En (®) ®) Z & = az A: un _ oO © e +] = A 2 [sal (sal Hier ontmoeten zij elkander. Zi zegt : Hoe heb je me zo dadelik herkend ? EE Zi ; Hi : PSE Hi; : Zi, Hij : ZE EE FATE Hij : File Hi; : Hi; : Zi) Hij : Zij : : Vroeger ben ik niet zo geweest. Aan je hoed. Mijn hoed ! Mijn hoed ? Ja. Hoe gek. Die pluimen heb je reeds zo lang. Maar neen, die heb ik pas één dag. Nou dan. Hoe heb je me zo dadelik herkend ? Ik weet het niet. Zie ik er erg veranderd uit ? Waarschijnlijk niet. Maar misschien toch. Waarom ? Ik denk : het is zo lang reeds. Dus wij zijn oud geworden. En ik zag je nooit zo... precies. Van de eerste lubrieke postkaart die je ziet, blijft je een sterkere indruk bij dan van de eerste is de. Daarom zeg ik: ik zag je nooiïit zo goed. j : Ja juist daarom. Ik ben helemaal niet verouderd. Ik heb geen kinderen. Dat dacht ik. Wat dan ? Dat je getrouwd bent. Vindt je niet, alles ver- loopt zo mechanies-regelmatig. Ik ontmoet je. Dan tien jaar later. Ik weet toch goed dat je getrouwd ben. Jawel. Waarom zeg je me het ? Kan het machinaler ? Machinaler, ja dat is het woord. Zo heb ik je graag. Zoals vroeger. Fi M COMM En À Hi; : Zi: Hi; : Zi: Hij : FLAT Hi; : Zi: : Toch wel of misschien : ik dacht het zo. Maar hoe zou ik feitelik weten hoe je vroeger was. Alles wat ik meen van jou te weten, is waar- schijnlik vals. Ik heb geen tijd meer om te denken. Voor wat heb je dan tijd ? Voor niets. Ik doe niets. Moet men noodzakelik iets anders doen om niet te denken. Neen, ik denk ook niet. Ik stoot tenslotte altijd op dezelfde mechaniek. Zie, hier is een straal van een cirkel. Door een kleine lijn aan de straal te voegen ben ik uit de cirkel. Dat stukje lijn zet ik nooïit. Maar jij bent van de tand. Dat zie ik. Er zijn mensen die zo iets enkel afleidend bemerken, na konstatering dat de persoon geen sporen van het tegendeel vertoont. Ik sta hoger. Natuurlik. Zonder induktie zeg ik: je ziet er goed uit. En je bent van de tand. Je houdt nog steeds evenveel van een gemeen- heid. Laat mij deze arme vreugde. Alle mensen willen omhoog. Dwazer kan het niet. Omhoog willen is de noodzakelike voorwaarde voor het laag staan. Enkel in het krapuleuze ligt iets aristo- kraties’ ! Ik frequenteer enkel havenmeiden. De rest heeft voor mij geen charme. Je geeft je een faam. Dat heb je weer treffend gezien. Ik houd steeds mijn wens voor werkelikheid. Konsekwent zal ik wel nooit worden. Je bent een gelukkig mens. Ben je ook ge- trouwd ? Hi: 2j: EE j: Je geeft je een faam. Hij : 23j;: Hi; : Zi Hi : Zij : Hi; : Zij: ln pe Zi: RTE TA] S Hi; : Ze : Dat ben ik. 2j: Hi; : Zi) En? Ik ben rustig. Dat is veel waard. Je hebt dit toch zo als ant- woord bedoeld ? Er is geen beter. Ik ben zeer tevreden. Dat geloof ik graag. Voor de tweede maal. Daar is een auto. Attention. Laat ons terzijde gaan. Heb je mij iets te zeggen ? Waarom heb je me vroeger…. ? Wat wil je. Ja, waarom ? De omstandigheid dat wij beide van omstan- digheden afhingen. Ik zag je tweemaal. Toen vertrok je naar Floranville of Indianapolis. Weet niet juist meer. Wat een leugen ! Heb je tenminste naar mi verlangd ? Ik nam slechts één andere. Liefde van de eerste nacht ? Waarschijnlik niet. Ik heb altijd gedacht : ji moest het zijn. Toe- vallig is het dan anders gebeurd. Het toeval is altijd zo. Men kan niet van toeval spreken. Geregeld gebeurt alles toevallig niet z6 als het gebeuren moet. Ik dacht toen : ik zou je weerzien. : Dat is dan ook gebeurd. Hi: FL Hij : Hij : 2j. ij: Neen, ik wilde je weerzien na een kortstondige scheiding. En dan, in het dorp zag ik dikwels de reizigers na. Ik dacht soms : jij zoudt onder hen zijn. Ik ging overal. In de stad natuurlik. En daar was je niet al dacht ik je er soms te treffen. Maar als ik goed analyseerde begreep ik dat mijn hoop zeer vaag was. Question de se dés- ennuyer. Dat ik je nooïit ontmoette blijkt feitelik achteraf mechanies-noodwendig te zijn geweest. Regelrecht op de man af kan ik zeggen dat regelmatigheid minder regelmatig en meer toe- vallig is dan toeval. Wist je dan niet dat je mij ook iets geven moest: een antwoord op een verlangen. Jawel, maar dat kon ik niet. Van jou moest alles komen en het is maar best dat het zo is geweest. Geloof me, het is alles best zo. Geven kon ik je niets en jij kon ook de ganse som liefde niet opbrengen. Nu hebben jullie zeker deze som samengebracht ? j: Dat is vals, en dat weet je. Je weet dat ik de ganse som kon opbrengen. Enkel wenste ik van jou een teken dat je die som verlangde. Juist, verlangen hoort bij de som. Maar jullie maken altijd verkeerde balansen. Toch is er iets dat niet dààr was en dat was jouw schuld. Je hadt moeten... Moeten wat ? Toen wist ik het niet. — Wij hebben angst. Er komt echter een ogenblik dat wij geen angst hebben, maar de verwachting dat ook de heuge- Hi; : Ze 7; Hi; : Zi nis van de angst zal worden weggenomen. Dan willen wij het opdringen van een man. Of het wel zo algemeen is ? Ja, dat is van een monotone algemeenheid. Slechts uiterlikheden veranderen. Er bestaan bepaalde skeletten. Die bestaan. Zij bestaan. j : Dat zeg ji. De reden waarom ik niet waagde ? Andersom : men kan spreken van een algemene monotonie. j: Dat lieg je ! Ik weet het toch. Ik was je alles. En je vondt niet een middel om dit alles van het andere, het onwezenlike te scheiden. j: Ja juist, dat bedoelde ik. Dat is de algemene monotonie, j : Je bent gemeen geworden. ij: Je vergist je en je vergist je niet. Ik bèn vreselik gemeen, niet geworden. Vroeger vondt je het prettig, maar dat zelfs heeft niets geholpen. Moed om de gehele som op te brengen heeft je steeds ontbroken. j : Ik heb steeds gewacht dat je mij zeggen zoudt : ik wacht, ik wacht op je. j: Alles cercle vicieux. Een kleine lijn en wij zijn uit de kring. Deze lijn zetten wij niet. Ik niet, jij niet. Kom laat ons praten. Praten is een goed onderwerp om over te praten. Het is zo prachtig zonder eisen. Ik ben blij dat je zo verschrikkelik treurig bent. Och kom. Wil je paradoksaal schijnen ? Zonder vreugde daarbij. Het had ook anders kunnen zijn. 75 EtiTe Hij : Dat heeft geen zin. Een vreugdige paradoks, Ze denk eens aan. Dat is wel je ergste paradoks. Het had anders moeten zijn. Ik heb gedacht : jiÿ alleen was de komplete realisering van min noodlot. Jij alleen was een macht. Jou te verlie- zen, had primitieve waarde voor mi. Zonder kompleks. Alles bleef latent. Ja, dit alles is een vergissing. Ben ik je droom- beeld geweest, dan moest ik ook fataal je ver- gissing zijn. Je zegt dat je gelukkig zou zijn geweest. Dan meen je ook onderbewust dat ik gelukkig zou zijn geweest. Ik was jouw noodlot. Jiÿ niet het mijne. Ik zou niet gelukkig zijn geweest. De man is leed. Goddank dat ik niet lang gelukkig zijn kan. Want dan blijft niets dan zelfmoord over. Zulk einde is al te dom. Vriwillig sterven is zo'n grote seniliteit als vrij- willig leven. Negatieve romantiek is ook roman- tiek. Zelfmoord is een onoverwonnen stand- punt ofwel een hervalling in het infantillisme. Het enige bereikbare geluk is het bewustzijn van de heelloosheid van de levensmisère. De kracht bekomt men wanneer men de ongenees- baarheid zonder morren draagt. Diogenes heeft zich een laatste maal ten dienste van de mens- heid gesteld. Maar ook zijn leven is slechts een experiment en heeft niet het minste nut voor de mensheid. Er is tenslotte niets pessimisties’ aan hem. Hij ook zocht een oplossing « tot nut van ‘t algemeen », net zo goed als Kreon. Ook hij kon zich niet tot het abstrakte leed-geluk van Platoon bekennen. — Nu zijn wij ver. Maar Zi: ZE Elie Zi: Et: ij : Je kunt niet verder. zeker kan je niet aan geluksovertuiging vast- houden. Zoëven ben je waarschijnlik op het punt ge- weest mij — en waarschijnlik wel in deze kop- peling — het vrouwelik spekulatieve te ver- wijten. Je bent meer vrouwelik-spekulatief dan ik. j: Vrouwelik spekulatief altans niet. En juist de details maken het onderscheid. Vrouwelik spekulatief zijn is een exces van een exces, en wat erger is : je ziet deze superlatief niet eens. Bij de vrouwen is het zo : enkel de geliefde kan jullie dat alles wijzen. En niet om de reden dat men enkel in liefde, en niet in bitterheid, een euvel blootleggen kan. Neen, enkel om het taboe-zijn van de geliefde gaat het. Dat is het wat deze rubricering van de mensen in taboe en niet-taboe zijn zo hatelik maakt. Maar nu wil je de vraag ontwijken, de vraag die tevens een antwoord is. Daarom is zij per se, zij heeft natuurlikerwijze haar antwoord. Maar niet omdat ik je dit antwoord opdringen wil. De onvermijdelikheid ligt veel duideliker bewezen in jouw ontwijken. Het is toch klaar : ik zou niet gelukkig zijn geweest, en jij ook niet. Of misschien moet ik zeggen : dus jij ook niet. Jij hadt het geluk gehad. Och kom. Ja. Goddank zijn wij aan het einde. Hatem QU A Ze Hi; : Zi HE Zi Hi; : PAIE Hi : F5): Hi : 21) Hij : Ben ik nog steeds je eroties objekt ? En zou aldus je neurose te begrijpen zijn ? Waarom zulke inspanning om gemeen te zijn. Je weet toch dat ik je z6 graag heb. Ik ben nu éenmaal taboe. Ik wil nog eens beproeven duidelik te zeggen hoe het staat. Bitte schôn, ga je gang. Het was toen voor mij een volledig versmelten van idee en realiteit. Symposion heb ik gelezen. Zoals ji was heb ik « hem » gedacht en wat ik dacht meende ik in jou gerealiseerd. Of ik gelukkig zou zijn geweest of ongelukkig, daar ligt de knoop niet. Enkel mijn noodlot was daar. Het noodlot is de rechte baan. Geluk of onge- luk, ik weet het niet ; het laat mij koud. Zoo Ja. Die koudheid is dus het surrogaat van wat niet werd bereikt ? Ik feliciteer je. — Willen wi; naar de schuld van dit alles zoeken ? Of meen je dat het kleinzielig zijn zou ? Waarschijnlik draag ik alleen de schuld. Doch schuld heeft hier niets te doen. Ik ook ben een vrak. Dit is het beste bewijs dat je je reeds vergiste toen je in mi iets noodlottigs ontdekte., Ik ben hele- maal niet noodlottig. Dit staat vast : dat ik je lief had. Het verschil tussen meisjesdromen en liefhebben is instinkt- matig tastbaar. Voor wat aldus niet was bestaat Lie ZT Hi; : 7e Hi; : geen surrogaat. Krachten blijven. Dat blijft. Onuitwisbaar. Jij was hij, of begrijp je dat niet ? j : Jawel. Het moet alles wel vreselik treurig zijn. Want nu bewijs je mij dat ik verkeerd heb gehandeld. Wij hebben verkeerd gehandeld. Ik heb niet de minste moed. Moed heb ik nooit gehad. — Het is alles geweldig treurig. Kik, toen reeds werd de gedachte verkeerd te hebben gehandeld mij een hantise. En juist dat ik daar zo onder geleden heb, daar ligt het bewijs dat ik niet anders kon. Of beter : dat het andere ook volledig waardeloos zou zijn geweest. Neen. Je draagt de zware gevolgen. Ten minste nu, tegenover mij, niet tragies, maar zeer reéel : schuldbewustzijn. iÿ: Van schuldbewustzijn kan in deze wanhoops- toestand geen sprake zijn. Maar juist is het dat ik de gevolgen draag. Zo is mijn moedeloosheid. Je momentele moedeloosheid. Mijn eeuwige moedeloosheid. En ik? Ik moet zeggen : je bent een vrouw. Ik draag de schuld van jouw moedeloosheid. En dat is het ergste, want dat is de kern. Daardoor kon ik niet anders dan hoe ook tot de schuld van jouw moedeloosheid worden. Zo of anders : je mag gelukkig zijn. Je hebt mijn essens, mijn tristitia geërfd. Zij is prae en post. Je ziet toch duidelik dat ik geen levensinhoud en geen houvast heb. En ik ben een man. Een schoolmeester zou zeg- gen dat het verschrikkelik is. Dat ik je noodlot ben heb je goed gezegd. Dan echter moet je op 79 Lite Hi : Ze IR RTE Ze Hi : Zi Hi; : nood, in de zin van wat te kort is en niet in de betekenis van het noodlottige ananke — de dwang van de dwang — de klemtoon leggen. — Tenslotte heb je er geen schuld aan dat je zo oneindig dom was. Misschien kan ik een vrouw een korte vreugde brengen. Zo iets te zien of niet te zien is instinkt. Maar de elemen- taire moed ontbreekt me om van mij het zeer mannelike type van de ontmaagder te maken. Een druïde ben ik niet. Dat alles heeft niets te betekenen. Willen was de kwestie. Ik wilde het zo. Dan voel ik mij vrij van alle schuld. Dat meen je niet en dat is ook niet waar. Je bent schuldig. Want toen je alleen bleef na de ontmoeting werd je langs om moedelozer. Ja. Dan is het volgende ook heel eenvoudig. Je leven met zijn plotseling plus aan moedeloosheid is, als gevolg aan de oorzaak wat zijn moest, minus wat het niet is geworden. Klets niet. Je spreekt van mijn leven met zijn plotseling plus aan moedeloosheid. Je hadt moeten spreken van mijn moedeloosheid met haar plotseling plus. Ik substraheer en er blijft. Heel juist. Je bent buitengewoon simpel. Heel net ook. Eerst spreekt je instinkt. En dan kom je met een bewijsvoering voor de dag als in het debetboekje van de goede huisvrouw. Daar kan geen man tegen op, omdat je zo zwak bent. Zo heb je onbewust alles weer eens duidelik bewezen. Tien jaar geleden troffen wij ons. Dat was een einde. Nu is het weer dezelfde geschie- denis. Wij draaien als weerhanen naar de kracht van onze erotiek. Ik zoek vernietiging, of beter, gans onbelemmerd zou ik die willen zoeken. Nu voel ik mij niet onbelemmerd en heb slechts het verlangen om mijn hang naar vernietiging aan anderen mede te delen. Zo word ik natuurlik gans excentries en vlak. Pessimisme-voor-zich als levensbeschouwing zou mij een verlossing zijn. En een grote rijkdom. Die kan ik niet be- zitten. Alles is bij mij vlak geworden omdat ik niet konsekwent het abstrakte verlangde. Zie dit pessimisme met naar de buitenwereld ge- orienteerde vergelijkingen. Alles is zo'n ellendig miskraam. Jij bent optimisties-konservatief, Je hebt eenmaal een ideaal en je blijft erbij, spijts de verwezenliking buiten de mogelikheid staat. Want je ideaal is per se onmogelik. Omstan- digheden veranderen niets. Je houdt aan de realiteit, aan de realiseerbaarheid van je ideaal vast. Je ideaal is bloot nominaal. Het bestond nooit in werkelikheid. Het kan ook niet bestaan. Nu wil je in mijn toestand een schuldebewust- zijn ontdekken. En deze ontdek je dan ook. Als ik schuldbewust ben om het niet realiseren van je ideaal, dan klopt de rekening. Natuurlik. Dan is er een negatieve oorzaak bij mij die het alge- mene negatieve van het gevolg verklaart. Maar de differens is elders te zoeken. Niet niet-reali- seerbaar was het ideaal; het was eenvoudig irreëel. Niet schuldbewust werd ik ; ik ben fata- 81 PT MAO ou Te Va Rs ET Ed 2j UE Etre Zi : Hi : listies schuldbewust. Je optimisme is al te grof. lemand die, in dit geval, weent om een verloren liefde, is een optimist. Er is niets verloren en allerminst een liefde. Natuurlik, daaraan heb je geen schuld. Je bent z6. Maar laat af met dat geklets. Je zegde zoëven ja, toen ik je vroeg of je iets hadt verloren. Dit alleen heeft voor mij belang. j: Dat weet ik. Je brengt je materiaal uit alle mogelike hoeken bijeen. Min optimisme is dan tenslotte reiner dan jouw beschouwen. Het is zichzelf. Je springt met elke ervaring om en weg. Ik blijf. Ik ben de gelukkigste. En niet om uiter- likheden. Ja. Wanneer je innerlikheid nu éenmaal reeds bij de perifrase blijft, kan bezwaarlik van opper- vlakkig worden sprake zijn. — Ik zeide zoëven dat je optimisme primair was. Ook dit is ver- keerd. Ik moet alles laten vallen. En dat spijt me voor jou. Ik had je graag iets gelaten. Je opti- misme is kompleks : het is drift en noodge- dwongen afstoten van de primaire drift. — Ik zeg je: het leven is doelloos. Niet omdat het leven reéel doelloos is en omdat wij door de schijn steeds van het wezen worden vervreemd, ben ik pessimist, maar om de valse kennis die is de blote konstatering van deze doelloosheid. Versta mij wel: dat het leven doelloos is, dit te weten is een geluk en zou ons moeten voeren naar het geluk van het abstrakte beschouwen. Ik ben ellendiger dan dit doelloze leven, omdat Ze lobe Zi: Zi Hi; : Hi; : FLE Zij : ik mij vermei in de vaststelling van deze doel- loosheid. Zeker, jij bent de gelukkigste, en niet eens de domste. Je hebt veel aan mij verloren. Jij hebt veel aan mij gewonnen doordat je mij verloor. Nu weer dit: beter een nominale waarde dan een reële leegte zonder evenwicht. Dat is het niet. Je weet, dat er iets zeer reëels is in het zoals-ik-ben. j : Je bent een symbool der doelloosheid. Zeg : is het niet best zo, zoals het is geweest. Je kent mijn antwoord. Waarom wil je dit niet vatten : het geluk mi te verliezen. j: Neen. Je hebt me geleerd dat de omstandig- heden bijzaak zijn. Ik houd vast aan mijn drift. Wat ik wilde was goed. Instinkt is wet. Zwijg om godswil, je wordt helemaal idioot. Het zou een geluk zijn geweest. Idioot? Je bent niet galant, lieve. j: Kan je drasties uitdrukken wat je wenst ? Wij hebben nu reeds 4 koppen koffie gedronken en het gebak is op. Het wordt tijd dit koffiekransje te sluiten. Wat wil je ? Wil je iets van mij ? Niets. Zolang wij leven zijn wij gebonden. Ik heb het recht te leven. Ik ben de meest vitale. Je bent niet konsekwent. Je moet konsekwent zijn. — Weet je wat het is te verstenen ? Zo ben ik, en dat is jouw schuld. Besef je mijn dorheid ! Kan je die dorheid van me wegnemen, dan eerst zal ik zelfstandig zijn. En dat is geluk. Je hebt de kans je verdienstelik te maken. 83 Elie 21 Dat begrijp ik volkomen. Maar ik geloof niet aan deze uitkomst voor jou. Beter : je blijft in konkubinaat met je idealen. Ik moet je niet het geluk wensen. Je bezit het. Adieu. Nu niet. Maar de tijd, de tijd is z6 sterk. Mis- schien later. Deze Marguerite spreekt : zal hi het doen, zal hij het niet doen, wel doen, niet doen, wel doen, niet doen, niet... Ach, nu ben ik het kwijt. DIERGAARDE VOOR KINDEREN VAN NU . biz. DevEzeli De Leeuw De Kievit DeBine” te De Zondagruiter Fal De Kioskjuffrouw De Mammouth Het Konïijn De Belg … De Duitser De Sirenen KLUWEN VAN ARIADNE Wees Voorzichtig ee Waarachtige Voetbalkamp Optimistiese Reeks Menselike onvoorzichtigheid Keerzijde van de medalje Het Geluk van LE te zijn PNG SOU NE EME VIER PROZA'S O Güï, mijn schone Eenzaamheid Nicolas …. Het Bosje Lijnen TUSSEN VUUR EN WATER … JUS PRIMAE NOCTIS INHOUD > > >» > >» > > > > > > > >» >» >» > > >» > >» » 11 15 16 17 19 21 22 23 29 30 32 55 36 40 41 45 a 49 51 55 MODERNE BOEKDRUKKERI] DEN AUDE VON LANGE RE] 51, BRUGGE | IT ue ll